De noodzakelijke breuk - Deel 1
Juni, 1997
“Als ik al het geld van de wereld zou hebben en als ik dus alles zou kunnen maken wat ik wil, dan zou ik voor 100 mensen ideeën hebben voor 100 jaar. Maar ik zou geen leerlingen aannemen. Gewoon lekker alles zelf maken.” Beeldend kunstenaar Theys Willemse (1939) poetst zijn beelden op voor een fotosessie en schuurt wat lijntjes weg. “Als de fotograaf niet snel begint, ga ik al die aantekeningen op zo’n beeld nog uitvoeren ook, dan wordt het weer helemaal anders.” Zijn schilderatelier is tijdelijk omgebouwd tot fotostudio. Willemse is in 1993 in het gehucht Goussancourt in de Franse Champagne gaan wonen, omdat zijn Parijse atelier aan de Quai de la Loire is onteigend. Het heeft hem veel moeite gekost die stad te verlaten. “Je laat veel mensen achter je. Natuurlijk ook Nicole, mijn vrouw. ’t Is toch een soort scheiding. Je moet een ander leven gaan leiden.”
In Rotterdam speelde Theys Willemse met zijn vriendjes in het puin van het bombardement, dat vlak bij zijn huis aan de rand van de rijke wijk Kralingen was gestort. “Het was een chaotische situatie, die ik erg leuk vond. Rotterdam is altijd een bouwchaos gebleven. Die stad heeft op mijn werk een dubbele invloed gehad: aan de ene kant een beeldhouwer die constructief werkt, en aan de andere kant een schilder, die nog altijd bezig is met de zinloosheid van de vernieling.” Hij speelde tot zijn vijftiende met houten en stenen blokken. “Wij hadden dozen vol. Torens, kastelen met draaiende trapportalen. Ik wilde de architectuur in. De ruimtelijkheid.” Via Amsterdam en Parijs is hij nu in het glooiende kalksteenland van Goussancourt tussen de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog terechtgekomen. Theys Willemse groeide op in de benepen jaren vijftig in een rijk en artistiek milieu. Zijn moeder, een kunst schilderes, was lid van de Argusgroep, die figuratieve kunst maakte. Zijn vader, een tandarts, was een niet onverdienstelijke amateur-pottenbakker en violist. Hij haalde bekende musici in huis en liet zijn dochter ent drie zoons meespelen tijdens de kamerconcerten. Theys was de een na jongste. “Alles stond open voor kunst, maar het circuit was vrij gesloten en de kijk vrij conser vatief. Later in Amsterdam was de sfeer totaal anders, veel internationaler. Rotterdam is toch een arbeiders stad.” Willemse werd aan het eind van de jaren vijftig toegelaten tot de Rijksacademie, maar de onverwachte zwangerschap van zijn zeventienjarige vriendin Nelleke van ’t Sant maakte een eind aan die kans. Zijn vader vond dat Theys geld moest gaan verdienen voor het aan staande gezinnetje. De hts-opleiding bouwkunde bood volgens zijn vader meer kansen op werk. Willemse hield het er een jaar vol. “Ik was daar volkomen ongelukkig. We leerden vakken waar je niks aan had, over materialen die niet meer bestonden. We moesten het droomhuis van de leraar tekenen. Een vreselijke burgerwoning. Ik kon er geen kant mee op.”
In hetzelfde bad
Rotterdamse kunstacademie. Hij deed er in 1962 eind examen in schilderen. Hij maakte stillevens, portretten en studies van sloopwerken bij de Zalmhaven in Rotterdam. Met die laatste doeken werd hij weer toege laten op de Rijksacademie in Amsterdam. Zijn vertrek naar Amsterdam betekende ook de scheiding van Nelleke en hun in 1960 geboren zoon Levien. “Ik was stuk toen ik in Amsterdam aankwam. Die scheiding greep me ontzettend aan. Ik was opgegroeid met het beeld dat je maar één keer in je leven zou trouwen.” Tegelijkertijd was hij opgelucht dat hij weer aan de Rijksacademie kon beginnen. Hij kwam in de klas met Fred Olijve, Ineke Ebbinge en Kees Otten. Olijve was een Drentse boerenzoon. Met de fiets gingen ze vaak. vanuit Amsterdam over de Afsluitdijk naar de boerderij in Drente. Soms zaten ze er met z’n twaalven. “We voerden die eeuwigdurende discussies over de kunsten. Soms heftige ruzies, dikwijls gelul, maar het heeft zin. Dat is het nut van de academie. Je zit met elkaar in hetzelfde bad.” Willemse was op zoek naar de abstractie. Begin jaren zestig zag hij werk van Brancusi en Magritte in Den Haag en Rotterdam. “Ze raakten mij enorm. Magritte verbond het literaire met de schilder. kunst. Ik vermoedde wel dat zoiets bestond, maar in zo’n heldere vorm had ik het nog nooit gezien. Hij gaf moed om in die richting door te gaan.” In 1966 verliet hij de monumentale afdeling van de Rijksacademie om met beeldhouwer Kees Otten samen een atelier te beginnen in een oude school in het havengebied van het Amsterdamse Wittenburg. “De academie was een bastion van traditie, waar het post-impressionisme hoogtij vierde. De professoren hadden een aversie tegen het Stedelijk Museum en del Rietveldacademic, maar toen ik mijn eerste doek aan het Stedelijk verkocht, konden ze dat toch niet heb ben.” Vader Willemse vond het geweldig dat zijn zoon lets aan een museum verkocht. “Hij zei: “Waarom maak je er niet gelijk een stuk of tien? Dan kan je lekker vangen.”
“Dag pa, zo doe ik dat niet.”