De noodzakelijke breuk - Deel 2
Juni, 1997
Reclameteksten
Willemse kreeg in de tweede helft van de jaren zestig opdrachten voor grote mozaïeken en fresco’s in gebou wen. Hij liet zich in zijn schilderijen ook sterk inspire ren door politieke gebeurtenissen. Als iemand iets deed wat hem niet beviel, dan schilderde hij zijn portret. “Hij zou het dan wel uit z’n hoofd laten, want een portret van Willemse zou vreselijk zijn!” Zo kwamen grote schilderijen tot stand van een dominee die de inenting tegen kinderverlamming verbood, de val van de rooms-rode coalitie door de ‘roomse verrader’ Norbert Schmelzer, Pompidou met een sigaret in zijn mond (“je gleed uit over zijn leugens”) en de ‘reactionaire’ bisschop Gijsen van Roermond, die tegen de wens van de progressieve Nederlandse kerkprovincie in door Rome werd benoemd. “Het enige wat ik kon doen was een schilderij maken: een rubberen pop, een soort Michelin mannetje met een pijp in zijn hand. Ongevoelig voor zijn omgeving.”
Willemse en Otten verhuisden hun atelier in 1968 naar een grote schuur in de polder bij Lijnden, zo’n vijf kilo meter ten zuidwesten van Amsterdam. Willemse ging er korte tijd later ook met zijn gezin in een dijkhuis wonen. Hij was tijdens de academie met kunstschilde res Ineke Ebbinge, een klasgenote van de Rijksacademie, gaan samenwonen. In 1964 trouwden ze. Ze kregen twee dochters, Sabine en Marijn. Levien, zijn zoon uit zijn eerste huwelijk, kwam in de weekends langs. In totaal werkten Theys Willemse en Kees Otten tien jaar samen. “Kees gaf mij onderwerpen aan die hij geschilderd wilde zien en ik gaf hem onderwerpen. Zo leerde je van elkaar. We hadden niet veel woorden nodig en zongen ook veel. We kenden veel reclameteksten uit ons hoofd, die we verbasterden tot absurde verhalen.”
In 1972 stierf Kees Otten plotseling aan een hartaan val. “Zijn oeuvre was vrij afgerond. Het is net alsof hij voelde dat hij vroeg dood zou gaan.” Na zijn dood werk te Willemse nog anderhalf jaar aan de afronding van Ottens werk. “Veel had hij al aangegeven en ik kende zijn manier van werken. Hij zou het waarschijnlijk hier en daar anders gedaan hebben, maar ik heb niets gecreëerd in zijn naam.” De dood van Otten betekende niet alleen een breuk in het werkzame leven van Willemse. In 1973 scheidde hij van Ineke. “We waren allebei aan verandering toe.” Hij keerde terug naar Amsterdam en raakte betrokken bij de politieke protestacties in de Nieuwmarktbuurt tegen de bouw van de metro. Maar zijn persoonlijke werk raakte in de versukkeling.
Ethnocentristisch
In juni 1975, aan het einde van de protestacties tegen de metrobouw, vertrok Willemse met zijn jongere broer Carel naar Parijs om met kunstschilder Frans Schuursma een paar concerten op het Festival de Paris te geven. Ze hielden een generale repetitie bij vrienden. Aan het einde van de repetitie kwam een vrouw binnen met lang donker haar. Theys verloor zijn concentratie, speelde het laatste stuk uit en sprak haar aan in de keuken. Ze heette Nicole Milhaud, advocate in Montmartre. Zijn verliefdheid zorgde voor een nieuwe breuk in zijn leven. Hij besloot bij haar te blijven. Eens in de veertien dagen reed hij met de auto naar Amsterdam om zijn dochters te zien. Soms zat hij ook van twijfel vervuld op het Parijse Gare du Nord. Moest. hij blijven? Hij was in een internationaal intellectueel milieu van schrijvers, journalisten en musici terecht gekomen en deed er alles aan om zich de taal, de geschiedenis en de cultuur zo snel mogelijk eigen te maken. “De Franse cultuur is nogal etnocentristisch, ze weten niet eens waar Nederland ligt. Ze spraken over dingen waarvan ik nog nooit gehoord had. Ik moest een eigen plek zoeken. Je bent volledig alleen. Maar ik had wel het idee dat ik meer ruimte had.” Hij verbouwde het kantoor van Nicole, waardoor hij in het huis in Montmartre meer ruimte kreeg om monoprints te maken en te schilderen. In 1978 vond hij een atelier in een oud pakhuis aan de Quai de la Loire. Hij zou er vijftien jaar blijven. “Er zaten daar veel buitenlandse kunstenaars, waardoor je gemakkelijker aansluiting kreeg met wat er in Parijs gebeurde. De discussie met andere disciplines kwam weer op gang.”
Abnormale stripfiguren
Willemse hervond in Parijs zijn eigen werk. “Ik was blij dat ik uit die sfeer van die protestacties in Nederland weg was. Ik kon niet uit de voeten met het dogmatische politieke gelul. Sommige anarchisten waren heel autori tair.” Zijn persoonlijke werk had na de dood van Kees Otten op een laag pitje gestaan. Hij had wel studies gemaakt voor een groot schilderij van drie bij anderhal ve meter, dat De begrafenis moest gaan heten. Pas in 1978 was het klaar. “Je hebt kennelijk toch periodes nodig dat je enige afstand moet nemen. Het is uit wan hoop geschilderd. Kleurrijke figuren dragen het lijk van Kees weg. Het zijn de absurde stripfiguren die we tij dens ons werk in het atelier verzonnen. Achter de dra gers loopt een uniforme massa van rose mannen. ledereen heeft een bril op, het verdriet zonder ogen. Een argeloos kind op een stepje staat op de voorgrond: het symboliseert de dood. Een kind krijgen is het leven geven aan de dood. De zoon van Kees had die leeftijd op het moment van zijn dood. Het is een heel treurige afbeelding, maar tegelijkertijd kan het niet gek genoeg zijn: de bijna rubberen poppen met gewelfde dijbenen en hooggehakte damesschoenen. Ik wilde niet dat het dramatisch werd. Dan verval je in huilend met tranen.”